De koers van Kramer
De Koers van Kramer
Het decor is de ijsbaan die vernoemt is naar zijn voormalig ploeggenote waarmee hij gelijktijdig grote triomfen boekte. Het peloton bestaat uit een dikke 50 doorgewinterde tegenstanders. De ijsvloer ligt er bij de start, naar marathonbegrippen, nog strak bij. Het peloton voelt een vreemd soort opwinding: het is geen onzekerheid, want marathonschaatsers zijn niet snel bang te krijgen, maar eerder een soort ongemak. Hoe zal die gast het ervan afbrengen? Rijdt hij de koers uit of stapt hij na 30 ronden al af? Of krijgen we misschien toch gewoon schaatsles? Langs de baan worden weddenschappen afgesloten. Een meerderheid voorziet een vroegtijdig afscheid, slechts een enkeling voorspelt een hoofdrol.
Hij tekent de startlijst als laatste en stapt als laatste het ijs op. Lachend. Een zachte beschermhoes aan de linkerschaats en een harde plastic beschermer aan de rechter verraden een vergeeflijk gebrek aan ervaring als marathonschaatser. Harde beschermers zijn voor de perfectionistische langebaner normaal uit den boze, die loopt op zachte beschermers, in de marathon is het gemeengoed. Met het ene been in de langebaan, het andere in de marathon. Het hindert niet, al was het maar omdat hij op een ander paar schaatsen rijdt dan op de langebaan. Zonder de bekende gouden bruggen, alsof hij daarmee zonder woorden wil zeggen dat zijn ruim verworven status vandaag niet telt. Wanneer het peloton bij de start verzamelt is hij weer de laatste en zijn de andere 51 al vertrokken voor de loze ronde. De koers wacht niet. Nooit. Zelfs niet op de meest succesvolle schaatser aller tijden.
De nieuwkomer kent z’n plek en kijkt vanuit de achterhoede 20 ronden lang voorzichtig de kat uit de boom. Passief bijna, maar ook behoedzaam, vaak aan de buitenkant dicht langs de kussens, veel ijs gebruikend. Maar dan vertrekt de oude rivaal in het blauwe pak als een meteoor uit het peloton. Het maakt een oud instinct in hem wakker en hij zet eveneens flink aan. De achtervolging is geen wraakoefening, daarvoor is het te vroeg, maar het oude zeer, de sportieve rivaliteit zal een rol hebben gespeeld.
Het overkomt de lange provinciegenoot niet nog een keer, want halverwege de koers forceert hij hoogstpersoonlijk de beslissing door ronde na ronde in een beestachtig tempo de kopgroep los te trekken uit de greep van het peloton. Om tien ronden later weer aan te pikken bij de staart. De kampioen heeft de slag gemist, maar de Fransman uit de eigen ploeg is mee, dus het zit wel goed. Het ploegenspel hoef je hem niet uit te leggen, dat begreep hij als tienjarige al, en zeker niet als de jonge ploeggenoot er met een tanige Gouwenaar vandoor gaat en hij zich als afstopper in een knechtenrol schikt.
De kampioen gaat op het ruw uitgeslagen ijs gewoon de koers uitrijden en weet zelfs op te vallen. Zoals hij altijd doet, zelfs als hij niet opvalt. De finale laat hij aan zich voorbij gaan. Finishen in een rondje ’25 is misschien niet eens teveel gevraagd, wel om dat te doen in een afsprintend peloton, op ijs dat al 114 rondjes geen zamboni heeft gezien, voor langebaan begrippen een eeuwigheid. Heel blijven is ook wat waard. Het lijkt nog op een plagerige kickfinish op de streep, die hem voor zijn ploeggenoot doet finishen, maar dat doet hij rechtop. Lachend. Het zal hem dit keer niet op een dq komen te staan. De weddende pessimisten langs de kant tellen hun knopen en nemen hun verlies. De volgende keer zetten ze hun geld misschien wél op hem in.
Fotografie: (c) Vincent Riemersma
Tekst: Johan Boef