‘HELP! IK BEN MASTER!’

Van Groningen tot Geleen

Ik moet een jaar of tien oud geweest zijn toen ik voor de eerste keer mee mocht naar een landelijke wedstrijd. Mijn vader schaatste bij de veteranen, de klasse die tegenwoordig masters heet. En na die eerste keer kijken werd het al snel een wekelijks uitje. Een mooi spel was het en ik was op slag verliefd. Marathonschaatsen, een mieters mooi spelletje, wat ik dus met de paplepel ingegoten kreeg. Een spel van snelheid, techniek, tactiek en aanpassingsvermogen. Wat er ook bij hoorde was het randgebeuren er omheen. Het was, en is, een bijzonder wereldje dat marathonschaatsen.

Wekelijks knalden we door heel Nederland van Geleen tot Groningen en van Deventer tot Den Haag. De ene week in een dikke Volvo, de andere week in een Audi 80. Maar steevast koersten we met 160 km/h door het land. Sorry pa, maar je gaf toch echt het verkeerde voorbeeld. Verschil met nu is wel dat je toen nagenoeg geen flitsers had. In een volle auto pasten mijn spillepootjes er nog wel bij. Ik als klein jochie tussen de stoere mannen, de mannen van de lange adem, de doorzetters. Ademloos luisterde ik dan op de heenweg naar de verhalen van de afgelopen week. Op de terugweg luisterde ik naar de verhalen over de wedstrijd.

De geur van vergane glorie

Naarmate ik ouder werd veranderde dat beeld wat ik had van de Masters. Misschien kwam het door de verschoten kleding of de grijze haren, die ook in neuzen en oren groeide. Of het beeld na afloop in de kleedkamer, de geur van vergane glorie. Nee, dat nooit, mij niet gezien! Ik was meer en meer gericht op de wedstrijd van de A-rijders. Want wat ging dat snel en wat reden ze toch mooi. Na afloop ging ik dan steevast op handtekeningenjacht bij mijn idolen.

Ik had het geluk dat ik gezegend was met het nodige talent. En zo maakte ik in seizoen 91/92 mijn debuut in de landelijke competitie voor B-rijders, de tegenwoordige eerste divisie competitie. Hier reed ik twee seizoenen en toen debuteerde ik bij de A-rijders. En ineens reed ik daar in een peloton met mannen als Richard van Kempen, Piet Kleine, Henri Ruitenberg en de broers van Benthem. Mannen waar ik een paar jaar daarvoor nog gewoon de handtekening aan had gevraagd.

Het zwarte gat

Omdat dit een column is en geen biografie sla ik even een stukje over.

Arnold GaasenbeekAls liefhebber van het spelletje zie je niet dat er ooit een einde gaat komen. Maar toch is het op een gegeven moment klaar. Het emmertje liep over. Altijd maar trainen, opofferingen, nog meer trainen en ga zo maar door. Maar ja, nieuwe doelen stellen op het sportieve vlak was niet zo gemakkelijk en zeker niet bevredigend. Een soort van “zwart gat” is er wel degelijk. Ik ben toen eerst maar wat gaan langebanen om af te trainen. Maar het sfeertje was echt helemaal niets. Strakke gezichten bij de wedstrijden, ik had het snel gezien.

In de zomer bleef ik vasthouden aan de lange duurritten. Maar alleen was er geen klap meer aan. Langzaamaan kwam het besef dat sporten zonder doel voor mij erg lastig was. Enkele kilo´s later belandde ik weer in de wedstrijdjes op de zondagavond op de Vechtsebanen. Goh, wat was dat afzien tussen de jonkies. Ik besefte al snel dat ik het spelletje echt gemist had en toen er wat verbetering in de conditie kwam werd ik almaar enthousiaster.

 

 

‘A-rijders worden geen Master’

Ik weet niet of het een regel is maar als oud A-rijder word je geen Master. Die afgang moest je jezelf besparen. Toch koos ik na lang wikken en wegen mijn eigen gevoel. “So what?”, ik sport toch voor mezelf en hoef dus alleen maar aan mezelf verantwoording af te leggen? (Na mijn vrouw dan). Als 40-jarige maakte ik mijn herintrede in een echt peloton, dat van de masters. In het begin was het wel wat onwennig. Die gasten waren fanatiek zeg. Ik kwam oud collega A-rijders tegen maar ook jongens die nog niet eens het niveau van de B-rijders gehaald hadden. Maar toch maakten zij nog steeds progressie.

Het verschil in sportbeleving is enorm. Sommigen doen er echt alles voor. Trainen dagelijks en letten op voeding en dergelijke. Anderen trainen tweemaal per week en drinken na afloop een pint. Maar ieder heeft zijn eigen sterke verhalen, soms al in de kleedkamer, of later aan de bar en sommigen bewaren het voor de terugreis in de auto. Al met al sta ik daar nu ook in de kleedkamer, met een groot gat in mijn ondershirt, met de littekens op mijn knieën van de vele valpartijen. De eerste grijze haren komen eraan en natuurlijk moet ik opletten op die grote stugge haren in mijn oren en neus. Ik zie dat kleine jongetje in de kleedkamer zich afvragen waarom het zo ruikt in dat kleine hok en waarom al die oude mannen zoveel praten. Desondanks voel ik me jong. Wat voel ik me goed als ik mag schaatsen. Wat een ander ervan vindt? Prima! I Love the game marathonschaatsen. Be your self.

Arnold Gaasenbeek

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Foto’s (c) oa Olaf Lemaire en Rini van Veen