‘Ik spaarde me nooit’
Ik spaarde me nooit
Door de felle laagstaande zon in de rug vallen meterslange schaduwen over het asfalt. Het zijn de schaduwen van een voortrazend peloton richting de finishlijn. De muziek, de inspanning en de juichende massa aan de streep drijven de hartslag hoog op en met een extra dosis adrenaline wordt de eindsprint ingezet. Als de voorste rijder de projectie van zichzelf en zijn concurrenten achter zich op het asfalt ziet, besluit hij er handig gebruik van te maken. Een aanval op links? Hij trekt ook een tikke naar links. Een aanval op rechts? Hetzelfde. Niet te plots, want dan kon de jury wel ’s moeilijk gaan doen. Hij houdt de schimmen tot aan de streep achter zich, de 10 meter lange schaduwarmen op het asfalt benadrukken het glorieuze moment. Tonnie van Tongeren kan alweer een bekeken overwinning bijschrijven.
Indianentrucs uit Oldebroek
Of het in het drinkwater zit in Oldebroek is niet bekend, maar ze zijn daar op de noordwest Veluwe nogal behept met indianentrucs. De Dolle was dan misschien de grootmeester, maar Tonnie van Tongeren was een vlotte leerling. In z’n tijd bij de c’s, later nog even bij de b’s en weer verderop bij de veteranen. Als je in Tonnie’s rug de finale inging zat je meestal goed, al moest je hem dan nog voorbij, en juist dat was de meesten niet gegeven. Ja, Piet de Boer, die nog even naar je knipoogde voor hij de turbo opentrok, of Piet Lagerwei, die zo sterk was dat hij bij iedere slag zo ongeveer een scheur in het asfalt achterliet. Maar een parcours met een s-bocht voor de finish, zoals in Dalfsen? Dan zorgde Tonnie dat hij voor die bocht de kop pakte. ‘In die flauwe bocht ging ik een meter van de rand af rijden, aan die kant konden ze er nooit langs, en aan de andere kant moesten ze een heleboel meters maken, ze kwamen er ook niet langs. Zo moet je het spelen dus.’
Zo moest je het spelen. Het typeert Tonnie. Boerenslim, niet te beroerd om zijn tegenstanders een loer te draaien, verbaal behoorlijk aanwezig, maar vooral goedlachs. Een grote mond met een klein hartje, een man met het hart op de tong, iemand die eerst deed en dan pas dacht. kortom een karaktermens.
Als eerste op klapschaatsen
Maar zijn ongepolijste persoonlijkheid stond hem niet in de weg nieuwe wegen te bewandelen. Zo was hij de eerste veteraan die op klapschaatsen rijdt. Als hij in Deventer op klappers een baanwedstrijd wint, ruim voor een kluwen landelijke rijders, weet de concurrentie niet hoe snel ze naar de winkel moeten hollen om zelf een set aan te schaffen. De eerste overwinning op 110mm? Het was Tonnie van Tongeren die in ’t Veld mede dankzij de grotere wielen krachtpatser Henk Lankhof achter zich hield. ‘Potverdorie ouwe lul, dat je me daarmee te grazen hebt’ grijnsde hij na afloop.
Er was een tijd dat Tonnie niet skeelerde of schaatste. Dat hij de voetbalvelden van Oldebroek en omstreken onveilig maakte. Maar als in de Elfstedenwinter van ’85 zijn zwager in Groningen hem een stel schaatsen uitleent, ramt hij er gelijk eventjes 75 kilometer op zwart natuurijs eruit. Het bevalt. Het smaakt naar meer. ‘En dan ga je met een paar jongens uit Oldebroek fietsen, en kocht je zo’s een oude fiets. En zo begon je iets op te bouwen he. En dan komen die skeelers, met die grote bouten, met die Zandstra wielen. En zo bouw je dat steeds meer op.’
En met de skeelers kwamen de wedstrijden. Het was de tijd dat dorpsgenoten Dries van Wijhe en Henri Ruitenberg het peloton geselden. Overal op de Veluwe werden grote wedstrijden gereden, met duizenden mensen langs de kant, met enorme pelotons van 80, 90, 100 man.
‘Moet je niet ‘s rustiger trainen?’
Tonnie wist aanvankelijk geen potten te breken, die bungelde ergens achteraan. Zijn probleem was dat hij niet de man is die dingen half deed, hij deed ze het liefst helemaal, of dubbel desnoods. En trok in de training keer op keer alle registers open, bijna tot bloedens toe. Maar in de wedstrijd…? ‘In de training reed ik die jongens er allemaal af, maar in de wedstrijden niet. Dan reden ze me op twee, drie ronden. Maar langzamerhand zeiden een paar van die jongens: ‘je moet ’s rustiger trainen’. Want elke keer als ik thuiskwam was ik total loss.’Maar ik wist nergens van joh’.
Het was vaak eerst doen, dan pas denken. Maar Tonnie kreeg gaandeweg grip op zichzelf en pakte in Otterlo z’n eerste prijzengeld. ‘toen kreeg ik een knaak, was ik 20e’. De ban was gebroken en het volgende seizoen regende het enveloppen met prijzengeld. En Tonnie wilde rijden, het liefst alles. Maar het was de glorietijd van het skeeleren, en de inschrijvingen voor de c-wedstrijden waren zo massaal dat de organisatie besloot de wedstrijden van de Wehkamp- en de Tijlcompetitie onder de rijders te verdelen, waardoor je lang niet alles mocht rijden. Maar dat was niet naar de zin van Tonnie, die besloot dan maar direct op te nemen met wedstrijdleider Jan van Ommen: ‘Ik ging naar Jan van Ommen z’n huis, ik praatte met Jan en ik reed alle wedstrijden. En die jongens waren gewoon jaloers op me. Potverdorie, hoe kan dat nu, dat jij alle wedstrijden rijdt?’
Podiumplaatsen, overwinningen en enveloppen
Er volgde promotie, en plotseling rijdt Tonnie op z’n 35e tussen jonkies als Arjan Smit, Nico van Veen en Klaas Slager. Maar bij de b’s wilde het niet en Tonnie had al snel spijt. Eigenlijk hoefde ik niet te promoveren, maar dat heb ik wel gedaan, dat had ik niet moeten doen. Ik had bij de c’s moeten blijven, dan had ik wat kunnen doen.’ Teruggaan naar de c’s was er niet bij, dus moet het bij de veteranen maar gebeuren. Maar Tonnie onderschatte de kracht van dat stelletje taaie veteranen. ‘Toen dacht ik: nú heb ik gewonnen. Ik ging iets minder trainen. Maar ik kon ze niet bijhouden. Ze zetten me zo op een ronde.’
Dus zat er niets anders op dan de trainingen weer op te voeren, want als Tonnie iets in z’n harde kop kreeg, dan moest het gebeuren, linksom of rechtsom. In Ommen ging hij met Dirk Boeve en Jan Klompmaker voorop de finale in. Onderweg kreeg Jan van Tonnie een tikje, en Tonnie kreeg een tirade van Jan terug, maar zijn eerste podiumplek bij de veteranen ontgaat hem niet. In Kudelstaart pakte hij tussen de grote jongens zijn eerste overwinning. Er volgden podiumplaatsen, overwinningen en stapels enveloppen, het skeeleren werd zowaar lucratief. ‘Ik had wedstrijden erbij, dan werd ik tweedes, maar dan won ik het drierondenklassement en 3 of 4 premies, alles won ik.’ Vooral die leidersprijs was interessant voor de uitgekookte Tonnie:’Daar rekenden die jongens niet op. De meeste jongens wisten niet hoeveel geld of dat was. De leidersprijs was 75 gulden. Dat was nog meer als de eerste prijs, dat was 50 gulden. Dus ik had soms wedstrijden erbij van 225 gulden, en dan soms twee in de week hé.’
Smaakmaker
Er kwam fatsoenlijke sponsoring, de Spar werd ingeruild voor het gulle Stouwdam, de klapskeeler deed z’n intrede, Rene van der Meulen diende zich aan als ploeggenoot, en in 2001 won Tonnie de landelijke competitie. Hoewel hij een prima sprinter was, viel hij ook graag aan en wilde als impulsieve rijder liefst bij elke ontsnapping meezitten. ‘Ik was ik een aanvallende rijder. Ik reed overal op, ik spaarde me nooit’. En zo kon het gebeuren dat hij in Lisse met een rood aangelopen kop een halve koers voor het peloton uitreed zonder dat ze wisten dat hij weg was. De massa’s langs de kant vonden het prachtig. Tonnie als gevestigde naam, als smaakmaker in de koers.
Verbaal aanwezig in het peloton
Toch moet het daar in Lisse stil zijn geweest in het peloton, want Tonnie was vaak nogal hoorbaar aanwezig. Haalde je een streek uit, dan kon hij je met toegeknepen ogen aankijken en was een flinke verwensing je deel, soms minutenlang. Rijders konden er soms flink van schrikken, maar het was geen kwaadwilligheid, het was angst, vertelt hij nu. ‘Dan deed ik de mond effe los, maar dat was allemaal bangigheid. En! Ik was doof! Ik heb wel eens ruzie met die jongens gehad, maar dan ging ik nadien weg uit de kleedkamer en dan pakte ik m’n handeltje. Dan moest ik even tot rust komen en dan bood ik m’n excuus aan.’
In de jaren die volgden is Tonnie altijd vooraan te vinden. Wedstrijd na wedstrijd reed hij. Met de auto er naar toe, waar je toen nog moest vechten voor een plekje, hoewel er voor Tonnie altijd wel plaats was. ‘Op het laatst, dan reed ik met Lammert Schoonhoven, de masseur van de schaatsploeg, of met Jan Klompmaker. Maar meestal zat de auto vol. En wie dan het meeste geld had verdiend die ging naar de pomp en haalde een ijsco. Dat was mooi, dat was echt mooi.’ Dan won hij een wedstrijd in in het Noord Groningse Uithuizen, ‘Dan had je in zo’n café’s de prijsuitreiking, en dan hunnie in het Gronings, met Piet Bakker, Albert Bakker z’n vader, dat was echt ouderwets’.
Ook op het ijs gaat het goed, en hoewel Tonnie’s hart bij het skeeleren ligt, beleeft hij een van zijn hoogtepunten op het de schaats, als hij een uniek gevoel ervaart: ‘Dat was met een landelijke marathon in Eindhoven tijdens de Greenery-zesdaagse, toen werd ik derdes. De jongens zeiden naderhand, je vliegt over het ijs heen. Elke klap was raak. En dan moest ik de volgende dag naar Assen, en ik was blij dat ik ze bij kon houden man. Dat gevoel heb ik nooit, nooit meer gehad.’
‘Als je goed bent dan twijfel je niet’
Met het klimmen der jaren taant de belangstelling van het publiek. Dat publiek, die dagen dat je voor honderden, of zelfs duizenden toeschouwers reed is hij wel gaan missen. ‘En dan een heleboel volk eromheen jonge, je had enorm veel volk. Maar jammer, wat moet je ervan zeggen. Dat komt nooit meer terug.’ Niet alleen de belangstelling van het publiek liep terug, het zekere rijden uit zijn hoogtijdagen kwam ook niet meer terug. ‘Als ik zag dat er een gaatje was, hoe klein dan ook, dan sprong ik erin. En als je dan goed bent, dan doe je dat. En als je dan goed bent, dan twijfel je niet. Maar nu, ik durf dat niet meer. Dan moet je stoppen. Vroeger was ik nooit zo bang, dat heeft ook met leeftijd te maken. De een is banger geworden dan de ander. Als ik een Albert Bakker zie, daar ben ik wel jaloers op.’
Tonnie besloot uiteindelijk op 62-jarige leeftijd te stoppen, en is sowieso al 12 jaar langer doorgegaan dan hij van plan was. ‘Ik heb tegen mijn vrouw wel gezegd, als ik 50 jaar ben dan stop ik ermee. En nu ben ik 62 en ben ik pas echt gestopt. Maar ik ben er enorm blij om. Dat is een last van m’n hart.’ De schaduwen hebben Tonnie eindelijk ingehaald, het is genoeg zo.