Rob Hadders stopt
Rob Hadders stopt
‘Marathonschaatsen is geen robotica’
In de zomer van 2014 ziet de sportieve toekomst van Rob Hadders er nog zonnig uit. Team van Werven wint de ene na de andere wedstrijd op skeelers en is net versterkt met topper Christijn Groeneveld. Na jaren van dominantie door de rijders van Jillert Anema lijkt het dit seizoen eindelijk de beurt aan Van Werven. Ploegleider Roy Boeve schreeuwt het zelfs van de daken: ‘Wij worden de baas in het peloton”. Het loopt compleet anders. De vreselijke val van Groeneveld kleurt het begin van het seizoen gitzwart en een slepende blessure levert aan het eind van het seizoen een onaangename verrassing: Rob’s contract wordt niet verlengd. Het is het begin van het einde van een imposante carrière.
Rob Hadders. ‘De Kraggenburger’ zoals Herbert Dijkstra hem steevast betiteld. Winnaar van de Hollands Venetiëtocht in 2012. Winnaar van het natuurijsklassement datzelfde jaar. De ideale meesterknecht die ook zelf wedstrijden kon winnen. Niet iemand die wedstrijden won, maar soms wel als eerste over de streep kwam. De man met de grote motor, die ook op de langebaan kon uithalen kan terugkijken op een carrière waarin hij, zoals het cliché het wil, naar grote hoogten steeg, maar ook diepe dalen heeft gekend.
Hij is getergd, er het zit hem iets dwars. Zeker nu hij stopt. Hij begint het gesprek met een boeiende, verhalende anekdote over zijn eerste natuurijsoverwinning. Hoe hij in Zweden, stijf van de kramp, dodelijk vermoeid, maar vooral met een enorme angst voor de finale, kilometers lang overweegt om een Ankoné’tje te doen. Om maar in een scheur te rijden en te vallen. Wat hij natuurijk niet doet: hij vermant zich, beseft dat de overwinning voor het grijpen ligt en flikt het hem: hij pakt zijn eerste zege. Rob is blij, maar niet overmatig. Bij de huldiging ziet hij in de verte een eenzame figuur aansjokken: Jillert Anema. Hij huilt, rent op Rob af, valt ‘m in de armen en huilt. “Een maand eerder, toen ik na maandenlang knechten voor Bob en Arjan zelf bij de B’s niet eens een wedstrijd wist te winnen vertelde Jillert me dat ik nooit een wedstrijd zou winnen. En nu stonden we daar, met z’n tweeën te janken.” Maar het brengt ook een besef in Rob teweeg: “Dit is dus winnen, dit is wat het is als je leeft om te winnen”. “En”, voegt hij er beslist aan toe, “wanneer hoor je nou dit soort verhalen? En dat irriteert me aan het huidige marathonschaatsen.’”
Marathonschaatsen verzuimt helden te leveren
Want sport drijft op helden, en het marathonschaatsen verzuimt wat Hadders betreft deze helden te leveren. “Waarom keken mensen naar het marathonschaatsen? Niet om dat het spelletje zo begrijpelijk is, maar omdat die rijders heel begrijpbaar waren. Omdat ze mooie verhalen vertelden. Ze pakten je beet en trokken je de sport in. Nu staan ze de pers te woord als voetballers, met van die obligate, sociaal wenselijke antwoorden. Ze willen gewoon wedstrijden winnen en denken dat je dan gelijk een held bent. Maar daar komt meer bij kijken. De sport gaat hierdoor naar de kloten, want deze sport drijft juist op individuele helden. Dit is een sport die intrinsiek vaak niet interessant genoeg is voor de leek. Een Elfstedentocht is altijd interessant, een Hollands Venetiëtocht ook, maar al die wedstrijden op de baan zijn dat niet per definitie. De media zoeken toch altijd verhalen die wringen en schuren? Wat schuurt er nou aan Arjan Stroetinga? Helemaal niks.”
“Wat dat betreft sloegen we in de forumdiscussie bij Van Werven vorig jaar wel de spijker op de kop. Dan lees ik later van die zure tweetjes vanuit andere ploegen die er dus werkelijk niks van begrijpen. Iets met een klok en een klepel… De wedstrijden zijn al mooi, de dominantie van bepaalde ploegen ook, dat heb ik vanaf de kant prima kunnen bekijken afgelopen jaar. Maar mensen worden daarom niet meteen ‘fan’. Ok, Jorrit is Olympisch Kampioen, een fenomeen en dat straalt hij ook uit, daar komen mensen wel voor naar een baan toe. Maar verder? We hebben meer mannen zoals Jouke, Frank en Gary nodig.”
“Verkoop je sport ook naast de baan! Ik wil als kijker nog veel meer weten van Niels Mesu, nadat ik met een brok in mijn keel naar dat interview na de 200 heb gekeken. Ik wil horen dat Simon Schouten vlak voor de wedstrijd nog even met zijn knieën in de modder tulpen uit de grond heeft lopen sjorren, dat Bob de Vries zijn rug heeft verdraait bij het verslepen van een tochtige koe. Of zo’n mannetje van Hoolwerf, dat vind ik mooi. Die schijnt bij de eerste training met zijn nieuwe ploeg geroepen te hebben dat hij iedereen er wel even af zou gaan sprinten. Werelds, als hij straks die microfoon onder z’n neus krijgt hoop ik dat ie met net zoveel bravoure lult als daar in de training. Zulke kerels maken de sport mooi.”
Te netjes
“Mensen komen niet meer naar de baan omdat ze die sport zo leuk vinden, ze willen tegenwoordig steeds meer vermaakt worden. Ze hebben een iPadje met YouTube, ze kunnen honderdduizend kanalen kiezen, wat is hun reden om nog naar het schaatsen te komen? Ze kunnen thuis honderdduizend andere dingen doen, veel meer vrije tijd dan vroeger, het keuzepalet is eindeloos. Dus waarom komen ze naar die baan? Neem het wielrennen: Niki Terpstra, dat is echt een baas, heeft altijd een goed praatje. Sagan, echt een held. Contador, met al die ongelukken van ‘m. Daar zit echt een verhaal achter. Cancellara die als een beest in de rondte rijdt. Maar daar, bij het wielrennen, zijn onder de journalisten nog hele grote liefhebbers met heel veel invloed. Als er geen mooi verhaal uit de renner komt dan creëren ze het wel, dan komen er die verhalen van ‘hij heeft een motortje in z’n fiets’ of ‘er is ergens een schandaaltje’.”
“Het marathonschaatsen heeft nooit meer schandalen. Die schandalen maken het wielrennen interessant, geven het een bepaalde mystiek. Iedereen zegt altijd ‘we moeten een schone sport hebben’. Ja doei, door al die doping is het wielrennen ook weer interessant. Want het wringt. Alles waar een vraagteken achter staat is boeiend, ook al maakt het je soms razend. En ik wil nu niet zeggen dat Bart Mol van mij nu direct aan de EPO moet, een oneerlijke sport is niet de bedoeling maar het gaat meer om het besef dat een schandaaltje hier en daar de sport niet per se kwaad doet. We zoeken toch altijd verhalen die wringen en schuren? In het marathonschaatsen zijn we te netjes.”
Maar hebben mensen als Jillert Anema niet wel degelijk een verhaal? De media zijn gek op hem en hij heeft tot in de Verenigde Staten een zekere cultstatus verworven. Is hij dan geen uithangbord voor het marathonschaatsen?
“Maar wat interesseert mij nou die Anema? Die schaatst toch niet? Dus dat is geen held. Zie je al kinderen met een poster van Jillert boven hun bed? Bij De Wereld Draait Door nam hij indertijd hij de hele show over, terwijl het gaat om de rijders. Jillert doet het woord wel voor ze, terwijl het publiek die gasten juist wil leren kennen. Maar goed, misschien heeft hij gedacht ‘Die jongens lullen hun mond voorbij en zeggen dingen die niet door de beugel kunnen’. Maar hij treedt zo op de voorgrond, net als Mourinho doet. En ja, ik vind al die voetballers van Chelsea ook niet interessant.
Eenheidsworst
Neem Ingmar Berga, die ooit voor de camera zegt ‘Hé, wat doet die Bart de Vries daar in de finale, die kan niet sprinten, die hoort daar niet’. Het is een kutopmerking, het is belachelijk, maar het is wel vét. Het creëert weer reuring. Ingmar was een beetje de Cipollini van het peloton, echt een baasje die op een schitterende manier kon winnen. Maar hij is nu helemaal afgevlakt. Hoe? Hij zit helemaal in het collectief. Helemaal in het warme nest. Whoehoe, gezellig.’ Je moet in die sport een aantal uithangborden hebben. En daar, in die ploeg, is niet de individuele schaatser het uithangbord, maar de ploeg zelf. Daar zit het publiek helemaal niet op te wachten. Je zult nooit horen: ‘Ik ben fan van Royal A-Ware’ Ik ben helemaal geen fan van Royal A-Ware. Ik wil helemaal geen fan zijn van Royal A-Ware. Ik wil fan zijn van Ingmar Berga, gewoon fan van één gast. En Ingmar valt nu ook onder dát boegbeeld en dat is het dan. Ik vind het veel mooier als de individuele sporter zich profileert. Dat zo’n jongen 100x per wedstrijd tevergeefs probeert uit de greep van A-ware te raken, na de wedstrijd roept dat hij eigenlijk veel beter is en dat zijn ploegleider dreigt een andere ploegleider op zijn bek te slaan. Dat was toch prachtig? Nu is het allemaal zo saai, eenheidsworst. Maar goed, wie ben ik?”
“Wat dat betreft kan ik mij nu ook alweer verheugen op die absurde aanvallen van Jouke. Dat je hoofdschuddend langs de kant staat maar stiekem wel fan bent. Maar verder? Zoals vroeger Kurt Wubben het publiek op de banken kreeg met onnavolgbare solo’s, zoals Henk Angenent liefde en haat opriep met zijn op zijn zachtst gezegd bijzondere gedrag, zoals Hulzebosch altijd de lachers op zijn hand had. Dat missen we. Het niveau is gestegen maar de amusementswaarde van de sport is enorm gedaald.”
Je werkt je in je carrière op van c-rijder in de baanmarathon in Dronten tot b-rijder. Maar pas als je onder Anema gaat rijden neemt je carrière een grote vlucht. Is dat zijn verdienste?
“De verdienste van Jillert. 100%. Zonder hem was ik nooit zover gekomen. Dat weet ik zeker. Ik ontmoette hem toen ik 16 was en ik in een kantine in Joure een man schreeuwend het ene na het andere vunzige verhaal hoorde vertellen. ‘Wat is dat voor een dwaas’, dacht ik maar vooral nam ik me voor dat ik ooit een keer Jillert als trainer wilde hebben. Jaren later kwam Jillert naar met toe en zei ‘ik kan je geen geld bieden, maar ik kan je in ieder geval een plek bieden. Ik weet ook niet of je A-rijder wordt. Maar dan kun je in ieder geval bij ons komen, take it or leave it’. Ik dacht: ‘Ja, take it or leave it? Take it! Ik wílde per sé met Jillert trainen. Dan maar een jaartje bij de B’s, maar dan wordt ik beter. Hij kan iemand die eigenlijk misschien niet het karakter heeft om een hele grote winnaar te worden, te prikkelen om op het juiste moment de juiste dingen te doen.
Renault werd uiteindelijk dat eerste seizoen al een A-ploeg. Rob trekt vrijwel iedere wedstrijd zijn ploegmaten de finale in en rijdt zelf 4 keer podium. “We hadden op BAM en DSB na de meeste podiumplaatsen van het peloton.”
Renault kreeg indertijd nogal wat kritiek te verduren. Jullie zouden een satelietploeg van BAM zijn en voor hun het werk opknappen. De ploeg Anema zou zo met 10 man rondrijden.
Het eerste jaar vroeg ik me het wel eens af: rij ik nu op kop voor BAM of voor Renault? Zo gebeurde het een keer dat Sander Stuut in de finale van het NK weg was en ik vol op kop ben gaan rijden. Vervolgens wint Stroetinga de wedstrijd en wordt Karlo Timmerman 4e. En Karlo ging juichend over de streep, want Stroetinga won. Dat waren toen dikke maten. Reed ik op dat moment voor Stroetinga op kop of voor Renault-ploegmaat Karlo? Ik wou gewoon dat we wonnen. Want iedereen zei van tevoren ‘BAM gaat niet winnen’. Wij verkochten de sport op dat moment. Want ik wist hoe hard we er met z’n allen aan hadden gewerkt. Het machtsblok van DSB en Nefit moest voor het eerst gebroken worden en daar ging iedereen vol voor. Wij reden iedere wedstrijd zaterdag, zondag. Wanneer er een wedstrijd was waren wij er. Dus ik voelde me gewoon loyaal aan al die gasten.”
Renault en BAM
Na een jaartje in de BAM-ploeg besluit Rob weer terug te gaan naar de Renaultploeg. Hij wil zelf wedstrijden winnen. Met zijn overwinning in Zweden levert hij het bewijs dat hij het kan en krijgt van Jillert de kans kopman te worden. “Ik kreeg toen Jorrit Bergsma, Christijn Groeneveld en Robert Bovenhuis als ‘knechten’. Allemaal gasten die ooit in hun carrière onder de 6.25 hebben gereden. En ik heb ook 6.21 gereden. Die gingen dan voor mij de sprint aantrekken. En dan werden andere ploegen boos. ‘Waarom rijdt Renault op kop in die finale?’ Ja, omdat wij het harder kunnen schaatsen dan de rest. Waarom zouden wij in hemelsnaam de sprint van achteren aangaan? Leg mij dat maar ’s uit? Of mogen we niet meesprinten omdat wij geen pure sprinter hebben? Daar kon ik echt boos om worden.”
“En in het jaar dat ik bij BAM reed zei iedereen: ‘Renault en BAM rijden samen’. Aan me hoela! Ik reed toen bij BAM, en Karlo Timmerman en Arjan Stroetinga kregen ruzie. De ploegleider van Renault en Jillert van BAM spraken niet meer met elkaar. In de wedstrijd reed ik voor BAM tien ronden op kop, en drie ronden voor het eind kwam Jan van Loon om me heen, met Christijn en Karlo (alledrie Renault, red.) in z’n kont, met het hele peloton er achteraan, waardoor Bob de Vries en Arjan Stroetinga (beiden BAM red.) in de verdrukking kwamen. Desondanks wonnen Bob en Stroetinga die wedstrijd. En dan zeiden ze: ‘zie je nou wel, Renault trekt het aan voor Bob en Stroetinga.’ En dat terwijl we er alleen maar last van hadden! Daar heb ik me altijd woedend om gemaakt. Dat gezeik. Gewoon harder gaan schaatsen met z’n allen.”
Natuurijskoning
In 2012 verkast Rob naar de ploeg SOS-kinderdorpen, ‘Het was tijd om uit de schaduw van de ‘grote drie’ (Bob-Jorrit-Stroet) te stappen. Tuurlijk, ik won ieder jaar wel mijn wedstrijdjes maar altijd bij de gratie van die gasten. Dat voelt lekker veilig maar je moet jezelf de kans gunnen om te kijken hoe ver je buiten dat warme nest kunt komen.’ Hij wordt daar ploegmakker van onder andere Sjoerd Huisman. De twee kenden elkaar al van de b-rijders en raken goed bevriend. Het is ook het jaar van Rob’s grootste triomfen: Het begint met winst in de Aart Koopmanmemorial op de Weissensee. En als het koning winter ook in Nederland toeslaat zet Rob deze lijn voort: eerst winst in de ronde van Duurswold, dan een overwinning in de ronde van Gaasterland, een top-10 plek in de Veluwemeertocht. Het brengt Rob in een roes van onoverwinnelijkheid.
“Ik kan dus alles en ik kan iedereen hebben, realiseerde ik me. Ik had op dat moment ook het beste team achter me staan. Ons team was op natuurijs gewoon sterker met Geert-Jan, Frank, Douwe, Karlo en Sjoerd. Op dat moment had ik inmiddels Bob de Vries en Jorrit verslagen in de sprint op de Weissensee en ik had eigenlijk iedereen in het peloton al eens geklopt in de finale. Ik was wel ’s weggereden, ik had alle overwinningstypes wel ’s gedaan, maar ik had nog de BAM-trein op volle oorlogssterkte met Stroetinga als afmaker nog nooit verslagen in de sprint.”
Hollands Venetië
De Hollands Venetiëtocht wordt de kers op de taart, want uitgerekend in het mooiste decor op de Elfstedentocht na lukt hem dat ook: hij wint de wedstrijd door in de sprint vroeg aan te gaan. En geeft Arjan Stroetinga het nakijken. “Het was een van de wedstrijden die ik nooit had gedacht te zullen winnen, hoewel ik het van jongs af aan al de mooiste wedstrijd vond. Met winnaars als Yep Kramer, Henri Ruitenberg, of Erik Hulzebosch. Maar ik voelde me slecht die dag, ik voelde me nog genaaid vanwege de Veluwemeertocht twee dagen eerder, waar ik sterk was, maar iedereen op mij lette. Geert-Jan van der Wal had me gezegd: ‘jij wint alleen maar semi-klassiekers’. Maar ik moest en ik zou een klassieker winnen. Richting de finale was het een grote knokpartij en werd ik aan de kant gebeukt door de mannen van Van Werven.”
Maar Rob heeft een dag eerder het parcours verkend en weet waar hij moet gaan: op 800 meter van de finish. Jillert Anema had hem ooit gezegd ‘als jij de sprint op 800 meter aangaat, kun je winnen’. Dat klopte in Zweden, dus waarom zou het hier niet kloppen? Toch versnelt Rob niet in eerste instantie voor de winst, maar om de sprint voor zijn ploeggenoten aan te trekken. Als hij uit de rug van de BAM-trein vertrekt slaat hij meteen een gat. “Ik keek om en zag een grote leegte. Ik ben toen gelijk vol doorgetrokken. Op 100 meter voor de streep kreeg ik enorme kramp en kon nauwelijks meer schaatsen.” Arjan Stroetinga en Gary Hekman komen nog akelig dichtbij, maar op de streep heeft Rob nog een paar centimeter over. Als hij als winnaar in de armen van zijn verzorgers valt ontsnapt hem een oerkreet. Die klassieker is binnen, en wat voor een. “Eind goed al goed. Ik had me ooit voorgenomen dat ik tijdens mijn carriere 10 wedstrijden wilde winnen. Dat is gelukt, maar dit was de kroon op mijn werk. Dit pakt niemand me meer af”. Als de dooi intreed is Rob eigenaar van het felbegeerde oranje pak voor leider in het natuurijsklassement.
Het keurslijf van AWare-DHW
Via Telstar, waar hij wordt binnengehaald als ‘de transfer van het jaar’, gaat hij naar een nieuwe ploeg: AWare DHW, onder leiding van levende legende Henk Gemser.
“Ik had ook een aanbieding bij Van Werven, maar bij Van Werven was er minder ruimte voor langebaanschaatsen met het oog op het Olympisch Kwalificatietoernooi. Bovendien kon ik bij AWare met Henk Gemser gaan trainen en bij Van Werven niet. Dus de keuze was snel gemaakt.”
Maar het seizoen brengt niet wat Rob heeft verwacht. “Ik was helemaal niet mezelf in die ploeg. Ik zat in een soort keurslijf en dat kostte me op het ONK uiteindelijk wel de kop. Ik had totaal geen vertrouwen en reed constant achter de feiten aan. Dat gebeurde me de jaren ervoor niet. Van de ploegleiding mocht ik voor Sotsji gaan, dat had ik afgesproken in de contractonderhandelingen. Mijn doelstellingen waren duidelijk. Ik wist wel dat ik weinig kans had, maar ik kan me pas recht in de spiegel aankijken als ik er alles aan gedaan heb. Als ik op een dag kinderen heb dan kan ik zeggen: ‘papa heeft er alles aan gedaan, maar papa was niet goed genoeg. Papa kon niet hard genoeg schaatsen’. Dat heb ik gezegd. ’Ik wilde er een keer alles voor geven’.”
De ideale route naar Sotsji
Rob stippelt een ideale route uit richting het Olympisch Kwalificatietoernooi (OKT) in december. Maar het loopt niet in de ploeg. De ploeg haalt zelfs amper podiumplaatsen. Intussen ontvangt Rob een uitnodiging voor de World Cup in Astana. “Het jaar ervoor reed ik precies in dezelfde periode deze World Cup en ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo makkelijk reed als in de weken nadat ik terug kwam van die wedstrijd”. Het paste dus perfect in zijn ideale plaatje, maar door het matige optreden van de ploeg en blessures krijgt Rob te horen dat hij de trip naar Astana moet cancellen voor een marathon in Hoorn. Hij is verbijsterd.
“Ik had mezelf helemaal overtuigd. Dit is de weg, dit is de route die ik moet volgen. Veel meer dan in het marathonschaatsen draait het bij een vijf kilometer om details en dit voelde daarom als mijn optimale route. En ik had immers de toestemming gekregen er alles voor te geven. Dan krijg je dat te horen. Mijn droom was: ik wil alles geven voor Sotsji. Daar hebben we toen echt ruzie om gemaakt. Maar er was geen sprake van. Ik heb tot de dag van vandaag spijt dat ik niet gewoon ben gegaan. Dat ik niet gewoon een ticket heb geboekt. Dat is dan de softe kant van mij, dat ik heb ingebonden. Daar heb ik tot de dag van vandaag spijt van. Ik moest gewoon mijn eigen pad volgen. Dat heb ik altijd gedaan, dus waarom heb ik dat toen niet gedaan?”
Einde aan de droom
Een week later mag hij wel de World Cup in Berlijn rijden, maar in zijn hoofd is de voorbereiding niet meer optimaal. Niettemin rijdt hij drie dagen voor het OKT hard. Rondjes 27 hoog en 28 laag, en dat tot mijn eigen verbazing ronden achter elkaar. Erben Wennemars zegt het hardop: jij gaat donderdag gewoon 6.15 rijden.
“Ik zei: ik weet ook niet wat het is, maar ik denk het ook, want ik heb sinds tijden geen last van m’n linkerbeen.”Maar het loopt anders. Rob’s been houdt het niet, na twee ronden schiet de kramp er in. hij rijdt desondanks een knappe 6.21, maar de teleurstelling druipt eraf.
“Ik heb gewoon ronden lang gedacht: dat klotebeen. Drie dagen lang had ik voor mijn gevoel 6.15 kunnen rijden, maar nu werkt dat been niet mee. Het ging gewoon niet. Ik heb echt zitten huilen.”
‘Klaar met die onzin’
“Ik moest twee dagen later een tien kilometer rijden waar ik nog een laatste kans had. Kreeg ik de avond na de 5km ineens mailtje van de manager van het team: ‘Nou, we hebben het gezien. Gewogen en te licht bevonden. Laten we nu maar gaan marathonschaatsen en ik ga er vanuit dat het klaar is met die onzin’. Toen dacht ik: Op de lange baan ben ik op Jorrit na de beste marathonschaatser die hier rondrijdt. Ik rij een tijd waarmee je internationaal echt meedoet. Dan zit je gewoon bij de top 10 van de wereld. Ik heb er alles aan gedaan en je weet welke afspraken er met mij zijn gemaakt, namelijk dat ik er gewoon voor zou mogen gaan, en dan stuur je op dat moment zo’n mailtje. Dat kun je toch niet maken? Zo ga je toch niet met een topsporter die z’n droom aan het najagen is om? Ik vond het echt absurd. Toen heb ik veel steun aan Henk Gemser gehad. Hij zei, Rob, als je de Mount Everest aan het beklimmen bent, dan struikel je niet over een molshoop. Toen dacht ik: ja, hij heeft gelijk’.”
Sjoerd
Maar de hardste klap moet dan nog komen. Een klap die eigenlijk alles weer relativeert: op 30 december overlijdt Sjoerd Huisman plotseling op 27 jarige leeftijd.
‘Tijdens hetzelfde OKT ging op de slotdag het gerucht ineens rond op de ijsbaan. Dat Sjoerd een hartaanval zou hebben gehad. Ik ben toen gaan rondbellen en hoorde toen dat hij was overleden. Eerst reageer je vol ongeloof, dan ga je door de grond, je schrikt je helemaal kapot. Je denkt dat het niet waar kan zijn.”
Sjoerd was een Rob’s beste vrienden in het peloton. De vriendschap stamt uit de tijd dat ze samen een spannende strijd leverden om de winst in het klassement bij de B-rijders. Een harde strijd, maar buiten de baan was Sjoerd altijd collegiaal. “We liepen samen in, een beetje ouwehoeren rond de baan”. Maar ondanks de concurrentie ontstaat er een hechte vriendschap. “Sjoerd was degene die me opbelde toen ik Pfeiffer had. Dan hoor je van niemand iets, maar Sjoerd belde dan. Dat had ik in het schaatsen nog nooit meegemaakt.” Later worden ze bij Telstar zelfs ploegmakkers en brengen samen vele uren op de baan en op de fiets met elkaar door. De band blijft hecht en Sjoerd leeft altijd mee met Rob als hij weer ’s een uitstapje naar het langebaanschaatsen maakt. “Sjoerd was een van die gasten die altijd een berichtje stuurde voor een belangrijke wedstrijd. Sjoerd was een van die gasten die met vrijwel iedereen in het peloton goed door de deur kon.”
Ongepast
En dan komt een gebeurtenis als in Dronten hard aan. Arjan Stroetinga wordt de dag na de uitvaart van Sjoerd Huisman Nederlands kampioen marathonschaatsen. Het peloton is enorm aangeslagen. Bij de dames wint Foske Tamar van der Wal. Ze komt ingetogen juichend over de streep. Het staat in schril contrast tot de uitbundigheid van Jillert Anema. Als Stroetinga als eerste over de streep is gekomen rent hij juichend met de vuisten in de lucht langs de verzorgers van de verliezende ploegen, langs de verzorgers van de ploeg van Sjoerd Huisman, wiens rijders halverwege de koers al verlieten. Het schiet veel rijders in het verkeerde keelgat.
“Ik heb ‘na afloop m een bericht gestuurd en hij heeft er verder nooit wat over gezegd. Roy ‘m heeft gebeld, ik weet dat Geertjan van der Wal ‘m een bericht heeft gestuurd, Martijn Kromkamp stuurde ‘m een bericht. Later hoorde ik wel dat hij z’n team vertelde dat hij die berichten heeft gehad, en wat hij ermee aan moest. Dat hij die berichten heel onterecht had gevonden. In mijn ogen deugt dat niet. Als je als mens niet begrijpt dat zoiets niet kan en dat het misschien handig is om daar even met elkaar over te praten. Dat je op dat moment even je acties uit moet leggen. Want het heeft veel mensen op dat moment geraakt. Natuurlijk, wat hij deed schuurt lekker en hij creëert reuring maar dit was zo ontzettend ongepast”.
“Ik vond het in ieder geval vrij pijnlijk, ook omdat ik Jillert natuurlijk goed ken en ik hem echt erg hoog zitten. Mijn ouders werden er wel eens gek van. Die zeiden ‘Joh, die Jillert is de paus niet’. Ik hechtte ontzettend veel waarde aan hem, vooral omdat ik voelde dat ik steeds beter werd. Ook in tijden dat ik het moeilijk had wist hij wel de juiste snaar te raken. En dat was niet altijd op een positieve manier, maar hij was wel menselijk betrokken. Door die actie kijk ik daar nu wel anders op terug”.
Na dit seizoen vertrok je samen met Crispijn Ariens naar de ploeg van Van Werven. Welke rol wilde je hier gaan spelen?
“Ik ben binnengehaald als knecht voor Gary Hekman op kunstijs, en voor natuurijs als koppel met Hekman: twee kopmannen voor natuurijs. Het idee was dat je als knecht ook prima een wedstrijd kunt winnen, als je maar weet hoe. Dat was altijd de afspraak met Roy Boeve, ik zou wel m’n kansen krijgen, alleen moet ik ze dan wel zelf creëren. Wat veel jongens nu niet lijken te begrijpen, is als iedereen zich focust op de kopman, de kans knechten de kans krijgen. De beste knechtactie die je voor je kopman kunt uithalen is een wedstrijd winnen. Dan wordt iedereen bang voor jou en moeten ze én op jou, én op je kopman gaan letten. Dat maakt onzeker.”
Sprekende poppen
“Heel veel jongens snappen dat blijkbaar niet. Ze kijken alleen maar naar de kant. ‘Wat moet ik doen? Wat moet ik doen?’. Ik heb vorig jaar in Heerenveen langs de kant gestaan, en dan zie ik jongens potverdorie aan de andere kant van de baan nog kijken naar hun ploegleider wat ze moeten doen. Dan denk ik: stop maar. Bij die Elfstedentocht kun je ook niet kijken. 200 kilometer lang geen aanwijzingen. Je moet zelf wel na kunnen denken. Dat is waar het ook misgaat: het lijkt wel of bijna niemand meer zelf kan nadenken. We doen allemaal maar blind wat de ploegleider voorschrijft. Net als al die mensen die op een rotonde braaf hun linker knipperlicht aanzetten. Alsof die bovenkamer volledig uit staat en we alleen maar kopiëren. Daarom hebben ze ook totaal geen uitstraling meer. Het lijken soms gewoon sprekende poppen, van die marionetten. Ze dansen een beetje op wat er van bovenaf bevolen wordt. Terwijl dat helemaal niet nodig is. Het is niet ingewikkeld, kijk bijvoorbeeld naar Fabio Francolini. Die mist vrijwel nooit een kopgroep, die heeft Jeroen wel als ondersteuning maar rijdt vooral op intuïtie en door logisch na te denken tijdens de wedstrijd. Wees gewoon jezelf en maak het niet te ingewikkeld. Ga gewoon lekker koersen.”
Geen robotica
“Marathonschaatsen is geen robotica, het is geen sport die door machines gedaan moet worden. Dat is langebaanschaatsen. Marathonschaatsen is heel wat anders. Maar misschien ben ik een romanticus. Ik zie m’n eigen ploeggenoten soms dingen doen dat ik me afvraag ‘hoe lang rij je nou al wedstrijden?’ Je weet toch hoe tactiek werkt. Je kunt er iedere dag van de week over nadenken. Ik ben echt geen meesterbrein. Ik heb zat fouten gemaakt, maar ik maakte ze wel allemaal zelf. En de volgende keer maakte ik ze niet weer. Je moet ze eerst maken om ervan te leren. Als je nooit een fout hebt gemaakt en blind hebt gedaan wat de ploegleider zei, ga je die fout maken op het moment dat die ploegleider er niet meer bij is. Maar ik heb die fout al gemaakt, dus ík maak ‘m niet meer.”
Christijn naar Van Werven
In de aanloop naar het schaatsseizoen suggereert Rob bij Roy Boeve Christijn Groeneveld in de ploeg op te nemen. Na het opheffen van TVM zit Groeneveld zonder ploeg. “Ik had een hele tijd niet met ‘m gesproken en waren elkaar wat uit het oog verloren. Roy was verrast dat ik met dat idee kwam en speelde er zelf al langer mee, hij zei: die wil ik er heel graag bij hebben. Roy zag het ook wel zitten. Ik heb toen een fantastische tijd gehad vanaf het moment dat ie erbij kwam. Christijn was enorm gegroeid. Hoe hij over sport nadacht en hoe gedisciplineerd hij trainde. Alle details had hij inmiddels voor elkaar en dat was leerzaam voor iedereen in de ploeg. Doordat hij een jaar met Sven Kramer en met Gerard Kemkers heeft getraind had hij een enorme stap gemaakt.”
Veelbelovend
In de aanloop naar het marathonseizoen wordt begin oktober 2014 in Inzell intensief op het ijs getraind. Op het scherpst van de snede. Het ziet er veelbelovend uit. Nog een tweetal trainingen. Het moest de belangrijkste training van de periode worden. Het puntje op de i richting de eerste wedstrijd. Iedereen was vooraf dan ook nerveus. De dagen ervoor ging het al zo hard. 25’ers waren ineens geen uitzondering meer. De training bestaat uit 7 ronden. De eerste drie zijn voor Rob en moeten in rondjes 28 worden afgewerkt, dan zouden Thom van Beek, Crispijn Ariens, en Rick Smit afbouwen naar 26.0 en dan moest Christijn gewoon volle bak. Maar het gaat mis, flink mis.
De val van Christijn
“Rick reed in de één na laatste ronde al een 25 hoog en Christijn versnelde snoeihard onder hem door met het hele team in zijn rug. Hij brak gewoon weg. Soms ga je gewoon zo hard. Dan rijd je op een snelheid die je nog niet zo vaak gereden hebt en is dat gevoel nieuw. Je ziet ook altijd bij een wereldrecord, dat is meestal geen vlekkeloze race. Dat hadden we toen dus ook, en het ging gewoon mis, hij brak gewoon weg. Z’n schaats schoot gewoon pfoef, weg.
Hij raakte het ijs en draaide met z’n rug naar de kussens toe en ging in de kussens. De rest heb ik niet gezien. Maar die klap was zo hard, je hoorde gewoon het lawaai, alsof hij tegen een blok beton aan klapte, of tegen een stuk hardboard. Een doffe dreun. Dat klonk al helemaal niet goed. Iedereen had hier al instinctief in de gaten dat dit wel heel hard was. Een ronde later kwamen we langs en lag hij nog roerloos op het ijs. Iedereen remmen, en geschrokken er naartoe. Maar Roy reed er rustig heen, heel rustig. We kwamen bij hem en hij zei ‘ik voel m’n benen niet, ik voel m’n benen niet’. En toen dachten we allemaal nog van ‘als je een klap op je zenuwen krijgt kun je een tijdelijke verlamming krijgen’.”
Het was tegen beter weten in. Christijn Groeneveld ontkomt ternauwernood aan een dwarslaesie maar zal nooit meer op topniveau kunnen schaatsen. Gewoon leren lopen wordt al een hele opgave. Als op 18 oktober de marathoncompetitie in Amsterdam van start gaat, rijdt het peloton een ronde achter een blauw spandoek met de opdruk ‘Christijn Groeneveld – beterschap. Het is aan sommigen niet besteed. Die hadden nog een rekening te vereffenen.
‘Stik er maar in’
“Voor het ongeluk hadden we gezegd dat we de ambitie hadden het beste team van het peloton te worden. Dat willen we gewoon. Maar dan had je de agressie moeten zien van die gasten. Voor en na de wedstrijd. Van die gasten van A-Ware. En dat snap ik wel, alleen denk ik dan tegelijkertijd: het is ook jullie vriend die vorige week zijn rug gebroken heeft. En misschien heb je het nog nooit meegemaakt, maar je kunt donders goed begrijpen dat als je ploeggenoot bijna verlamd raakt, dat je kunt begrijpen dat er misschien iets in de koppies van die jongens geknakt is? Maar ze hadden het schuim op de bek. Voor de wedstrijd moest ik hoesten, hoor ik achter me: ’stik er maar in, klootzak’. Ik dacht ‘wat is dit dan?’”
“We waren er helemaal niet met de kop bij. Jorrit won, maar Arjan Stroetinga kwam als eerste over de streep na het sprintje van het peloton. Hij ging speciaal nog even voor langs ons rijden met als enige tekst: ’Wat nou de baas, wat nou de baas?’. En ik denk: ‘jongen, je snapt er echt niks van he. Je snapt er echt he-le-maal niks van. Net als toen met Sjoerd, weet jij niet rekening te houden met je collega’s als er wat gebeurt. In de wedstrijd bijt je ze de strot af, geen enkel probleem. Ik bedoel, hij had Hekman echt niet het NK hoeven laten winnen. Dan gaat het er gewoon om de overwinning. En voor mijn part rij je Gary de boarding in. Maar de wedstrijd is op de streep afgelopen en op zulke momenten dan gedraag je je gewoon als een normaal méns ten opzichte van elkaar.”
“En dan kun je aankomen met populaire taal als ‘psychologische oorlogsvoering’. Aan me hoela. Als het op psychologische oorlogsvoering aankomt, dan zijn er veel sterkere gasten in het peloton. Frank Vreugdenhil bijvoorbeeld, of Gary. Het is lekker makkelijk als je je achter verreweg de grootste, sterkste ploeg en een grof gebekte ploegleider kunt verschuilen. Allemaal stoerdoenerij. Zoals een voetbalsupporter die achter een hek stoer doet en als het hek opengaat, staat de politiehond voor ‘m en trilt ie van angst.“
De blessure
Het seizoen gaat verloren. Gary Hekman weet z’n vorm niet meer te hervinden en Thom van Beek is ondanks een reeks knappe podiumplaatsen als eerstejaars A-rijder nog niet klaar voor het kopmanschap. Rick Smit wint zijn eerste wedstrijd, maar is ook geen veelwinnaar. En dan is er die blessure. Die ellendige blessure. Door een vernauwde liesslagader verzuurt het linker bovenbeen veel te snel. Het is een bekende kwaal bij vooral fietsers, maar komt onder schaatsers ook voor.
“Ooit zei ik tegen eens tegen mijn toenmalige coach: ‘volgens mij verzuur ik sneller met m’n linkerbeen, volgens mij kom ik kracht tekort. En dat is al zes jaar geleden. Ik kon er alleen vaak wel doorheen rijden. Gewoon de houding een beetje aanpassen en de pijn negeren. Vorige zomer had ik met fietsen totaal geen last meer en ik skeelerde beter dan ooit. Zolang ik geen bochten tegen kwam liep het lekker. Maar toen ze in december die scan maakten zeiden de dokteren ‘dit is echt niet goed. Het is heel duidelijk, dit is het probleem en dat kúnnen we verhelpen.”
Het einde
Op de Weissensee volgt een gesprek met sponsor Van Werven: ‘Je mag blijven, maak je daarover geen zorgen, maar dan halveren we wel je contract’. “Dat leek mij ook vrij logisch, en dat heb ik ook gezegd. Maar het zou wel een enorme verandering betekenen, dus dat moet je even laten bezinken.” Rob besluit na het gesprek al snel te willen blijven en door te gaan met schaatsen: ‘ik wil het ook alleen bij jullie doen’ zei ik. “ik wil niet bij een andere ploeg revalideren.” Dat de breuk eraan zat te komen krijgt Rob drie dagen later te horen via een Whatsappbericht: “Ik was onderweg naar Schiphol op bezoek bij Christijn en kreeg een appje: ‘We twijfelen of we de samenwerking met jou willen continueren’. In grote trekken kwam het daar op neer. Daarna heb ik geen echte kans meer gehad om er toch uit te komen.”
Hadders vertrekt bij de ploeg, waar geen ruimte meer was voor hem. “Er werd nadien nog ergens gesuggereerd dat ik te duur zou zijn. Dat was niet terecht. Ik heb immers zelf aangeboden het voor niks te doen als geld echt het struikelblok zou zijn. Geld was een leuke bijkomstigheid van het schaatsen, maar nooit de drijfveer.” Het betekent feitelijk het einde van Rob’s carrière.
Je hebt daarna aanbiedingen van andere ploegen gekregen. Ben je niet in de verleiding geweest?
“Jawel, maar ik wilde er helemaal voor gaan, niet half, want dan doe ik mezelf en een team tekort. Maar die mogelijkheid kwam er niet. Een langebaanteam was in die zin nog wel echt een uitdaging geweest. De Douwe de Vries -route, dat had ik nog wel willen proberen maar die kans bleef uit. Maar mijn redding is gelukkig wel dat ik wel wat zelfkennis heb, dat ik weet dat ook als m’n been gefixed was, mijn limiet op 6.15 ligt. Als ik terug denk aan mijn beste trainingen en de tijden die ik met helse pijnen heb gereden dan denk ik dat mijn grens daar had gelegen als ik 100% fit was geweest. En met 6.15 plaats je je niet eens voor de Spelen. Bijna, maar niet helemaal. En al je je dan toch plaatst voor de Spelen, dan win je bij lange na geen goud. Dus op zich heb ik er niet heel veel mee verloren, ik was niet goed genoeg. Ik heb hele mooie dingen gewonnen in het marathonschaatsen. Wat had ik nog meer moeten doen? Toen ik begon met marathonschaatsen had ik nooit gedacht dat ik überhaupt één keer zou winnen. 90% van de marathonschaatsers die stoppen met hun carrière hebben nooit zoiets meegemaakt dus ik ben hartstikke tevreden.”
Wat steekt je meer, dat je nooit in een langebaanploeg hebt gezeten of dat je nooit de Elfstedentocht hebt gereden?
“Dat ik me nooit volledig op het langebaanschaatsen heb kunnen richten. De Elfstedentocht kan nog komen, die kan ik als recreant ook lekker rijden. Zeker had ik ‘m willen winnen. Maar er starten een paar honderd wedstrijdrijders en maar eentje gaat met z’n armen omhoog over de finish. De rest is levenslang gefrustreerd, dan maak ik mezelf liever wijs dat ik de winnaar ben van de tocht die nooit kwam”.
Interview: Johan Boef