Een Zeeuws meisje en de Elfstedentocht

Nu ik 75 jaar ben en niet weet hoe lang mijn hoofd helder blijft ga ik mijn Elfstedenverhaal opschrijven. Voor mijn kinderen en mijn kleinkinderen. Zodat ze weten wat een leuke, gekke oma ik ben geweest. Het zit in mijn hoofd, als een film kan ik alle beelden oproepen.

Het was winter. Het vroor zelfs in Zeeland. Ik was vijf jaar en ik schaatste echt, ik had het gevoel dat ik kon vliegen. Dat gevoel heb ik altijd gehad vanaf de eerste keer. Mijn vader had de bootjes gekocht en aangebonden, het schaatsen ging vanzelf. Ik heb nooit “gekrabbeld”.

Op mijn ”bootjes”, zo noemen ze in Zeeland Friese schaatsen zonder punt, voelde ik geen angst. Ook niet om te vallen als ik alleen was terwijl mijn ouders een rondje aan het schaatsen waren. Ze waren een mooi paar die goed konden ”schoonrijden”. Het was weer winter, op de lagere school kregen we ijsvrij. De school organiseerde een wedstrijd. Ik was nog klein maar ik deed wel mee met de grote kinderen en ik won. Een andere winter ging ik op mijn fiets naar de Moer, een groot gebied met alleen weilanden en veel water. Op die plassen kon je al vroeg schaatsen omdat het zo ondiep was. Dan was ik het enige kind tussen een stel volwassenen. Ik reed mijn rondjes en was gelukkig.

Toen reed ik al op Friese schaatsen en gymschoenen. Van een tante kreeg ik kunstschaatsen met witte schoenen. Dat was wel leuk, kunstjes maken, rondjes draaien, achteruitrijden. Maar het ging snel vervelen, ik wilde hard, recht vooruit en geen bochtjes. Mijn mooie witte schoenen waren helemaal afgesleten aan de binnenkant omdat ik hard wilde en tochten maken met de jongens. Mijn vader zag het en van hem kreeg ik tweedehands

Noren. Die Noren waren wel het beste van het beste, echte Ballangruds met leren schoenen en scherpe ijzers. Wel iets te groot maar met een stukje nylonkous in de teen ging het prima. Na een uur op mijn Noren had ik het helemaal door en ik was niet meer te houden. Ze waren één met mijn voeten en mijn lijf. Nu was tochten rijden mijn enige doel en als het niet in Zeeland kon dan maar naar de Brabantse vennen. Samen met mijn neef Jaap ging ik de hele dag en ik genoot.

Door mijn huwelijk ging ik in Hazerswoude wonen. Vlakbij de Rottemeren, de Nieuwkoopse plassen en de Reeuwijkse plassen. Daar kon je pas echt schaatsen want in Zeeland was je altijd de laatste die op het ijs stond met al dat zoute water. Met vrienden spraken we af om een tocht te maken. Vaak was ik de enige vrouw in het gezelschap. ‘s Morgens werd er hard gereden door de mannen maar aan het einde van de dag reed ik voorop en trok nog een sprintje. Zo reed ik de Nieuwkoopse plassen twee keer op een middag, dan had ik 80 km gereden en dat koste me geen enkele moeite. Het schaatsen op zich was voor mij het plezier.

Dat het zo makkelijk ging was meegenomen. Met verschillende vrienden heb ik geschaatst: met Gerard, Erik, Aat en Taeke. Als ik met Gerard schaatste zei zijn vrouw Tineke: “Ik vind het best maar ik pas niet op je kinderen”. Zo was het ieder jaar feest als er ijs lag. Soms werd er gepraat over een Elfstedentocht maar niemand geloofde nog dat die ooit zou komen.

Elfstedentocht 1985

Ieder jaar rond januari is er wel een programma op de televisie met de vraag: ”Komt er een Elfstedentocht?” Na 1963 met zwartwit beelden van Reinier Paping zwoegend over een witte vlakte, met een korte slag tegen de wind in, was er geen Elfstedentocht meer geweest. Mijn herinnering was vaag en ik zag het niet zitten om voor de deur van een kantoor te gaan liggen voor een startbewijs.

Mijn man had me voor gek verklaard en de kinderen hadden het ook niet begrepen. Op de dag der tochten zat ik wel de hele dag voor de TV. De wedstrijd vond ik spannend, met Evert van Benthem als winnaar. Maar de toertocht was voor mij een openbaring met al die toerrijders, waaronder weinig vrouwen, die door de elf steden reden, toegejuicht door duizenden toeschouwers langs de kant.

Dit wou ik ook, dit kon ik ook, dat wist ik zeker. Ik huilde dikke tranen van spijt omdat ik daar niet was en dat ik niet had ingeschreven. Spijt is een waardeloos gevoel; je kunt er niets mee. Het is al gebeurd.

Je kunt het omdraaien door te handelen en dat deed ik. De volgende ochtend heb ik gebeld met de Rabobank. Als ik tien gulden overmaakte naar een bepaald nummer kon ik lid worden van de Elfsteden-vereniging. En zo ben ik lid geworden. Daarna ben ik gaan schaatsen op de ijsbaan van ons dorp, er stond al water op door de dooi en ik was helemaal alleen, maar dat kon me niets schelen. `s Avonds op de beeldhouwcursus vertelde ik mijn schaatsvriend Taeke wat ik had gedaan, hij is toen ook lid geworden.

Elfstedentocht 1986

In februari begon het te vriezen. Natuurlijk kreeg ik de kriebels en zaterdags had ik al een flinke tocht gemaakt. Op zondag ging ik weer schaatsen. Het was koud met veel wind en ik had last van mijn longen. ‘s Avonds was het goed mis, complete malaise, hoesten en koorts. Kortom griep. Dagen heb ik in bed gelegen, te ziek om iets te doen. De trap op was een martelgang, mijn benen konden mij niet dragen. Onze huisarts Dr. Bos kwam langs en terwijl ik in bed lag zei ik, ik wil de Elfstedentocht rijden. Hij dacht vast dat ik ijlde. Een flinke bronchitis is niet zomaar over.

De hele ijsperiode lag ik in bed. Intussen stond er in de krant dat een Elfstedentocht niet meer mogelijk was. Het was te laat in februari, dan was de zon te sterk en onder de bruggen te gevaarlijk. Dat gaf me wel wat rust. Op vrijdag was ik voor het eerst weer buiten. Het voelde of er een gat in mijn rug zat waar koude tocht doorheen ging. Dokter Bos verklaarde me wel genezen. Zaterdagochtend al vroeg was het verzamelen bij ons thuis. Met z’n vijven zouden we naar de wintersport gaan. Joke, Jeffy, July, Josefien en ik. Naar het appartement in Meiringen in Zwitserland met onze auto. Het grootste gedeelte van de reis reed ik, de weg was me bekend en ik voelde me ook verantwoordelijk omdat ik het allemaal had geregeld. De reis ging voorspoedig en we kwamen tegen de avond aan in ons hotel. Het appartement is groot en luxe. We gingen met z’n allen dineren en de stemming zat er goed in. Zondag was er geen ski les dus gingen we met twee liften naar 2000 meter en skieden we de hele dag. Het was heerlijk om zo te genieten van de sneeuw en de zon. `s Avonds weer lekker eten in het restaurant.

De volgende morgen maakten we ons klaar voor de tocht naar boven en de skilessen. Toen ging de telefoon. Het was mijn man die zei: ”De Elfstedentocht gaat toch door op woensdag”. Ik zei vol bravoure: “nou dat is dan leuk maar hier heb ik het hartstikke fijn.” Daarna gingen we naar boven met de liften en verdeelden ons over de verschillende klasjes. Omdat ik al veel had geskied kwam ik in een hogere klas met nog twee Nederlanders. Halverwege de ochtend kwam het gesprek door de Hollanders op de Elfstedentocht. Ik kreeg kramp in mijn buik en ik dacht wat doe ik hier op 2000 meter.

In het restaurant boven op de Hasliberg kwam de ontlading. We praatten over de Elfstedentocht en ik begon te huilen met grote uithalen. Nog nooit in mijn leven heb ik zo gehuild.

“Ik heb het toch zo naar mijn zin hier met jullie en toch wil ik schaatsen” riep ik. Ze keken elkaar aan en zeiden toen: ”Als je het zo sterk voelt moet je gaan.” We huilden allemaal, wat een fijne vriendinnen heb ik. Er kwam een plan; July, Jeffy en Josefien gingen met de lift naar beneden. Joke en ik skieden tot aan het hotel. Dat ging razend snel. Aan de balie besprak ik met Tony, de eigenaar van het hotel, hoe het verder moest. Een ticket voor het vliegtuig werd besteld. In het appartement was het even heel druk. Ik zocht mijn kleren bij elkaar en vroeg aan Joke om haar skijack. Ze gaf het mij direct. July zette thee, dat doe je in tijden van stress als je Engelse bent. Sleutels werden gewisseld en papieren gegeven. We huilden allemaal toen we elkaar omhelsden en ik voelde me zo verbonden. Wie heeft zulke fantastische vriendinnen.

De chauffeur van het hotel bracht me naar het vliegveld in Zurich. Na een lange tocht over de bergen kwamen we bij het vliegveld. Nu moest ik het zelf doen. Het lukte me de goede balie te vinden voor mijn vlucht en ik was op tijd. Aan de meiden had ik gevraagd te bellen naar mijn man, als ik in het vliegtuig zat. Tijdens de vlucht hoorde ik gesprekken van verschillende mensen die ook terug gingen voor de Elfstedentocht. Ik durfde niets te zeggen. Op Schiphol is mijn man er om me op te halen. Hij is niet echt amused over mijn actie maar het is nu een voldongen feit. Erik heeft mijn schaatsen geslepen en gezorgd voor een logeeradres in Leeuwarden. De hele winter waren we iedere donderdagavond naar de Uithof gegaan voor onze schaatstraining. Het natuurijs had ik nauwelijks gevoeld omdat ik toen in bed lag.

De volgende morgen haren wassen en mijn tas inpakken. Tineke komt langs en vertelt dat haar vader ooit ook de Elfstedentocht heeft gereden en dat hij het zwaar vond. Ze is echt bezorgd.

De auto staat voor en ik ren naar buiten terwijl ik Tineke de zware tas laat sjouwen. Met de trein naar Leeuwarden die vol zit met schaatsers. Heel veel fantastische verhalen van het jaar daarvoor. Allemaal met ervaring. Ik durf niets te zeggen. Wat haal ik in mijn hoofd om de tocht te rijden.

Eerst inschrijven in de Frieslandhal, alleen maar mannen. Daarna naar onze pleegouders Wijnsma, aan de Tijnjedijk. Daar worden Erik en ik hartelijk ontvangen. We eten met z’n allen nasi want dat is goed voor de koolhydraten. Op mijn trainingsbroek naai ik kniestukken want ik zal zeker een paar keer vallen. Er is nog een schaatser en die slaapt met mij in dezelfde kamer. Hij mag vroeger starten. Die nacht slaap ik nauwelijks, er gaat van alles door mijn hoofd en ik voel dat gat in mijn rug nog steeds. Ik hoor het als mijn kamergenoot opstaat. Dan ben ik aan de beurt. Na een stevig ontbijt wordt ik door mijn “pleegvader” naar de starthal gebracht. Daar staan een aantal oudere mannen in een gazen kooi. Na het startsein lopen we in een drafje langs een haag mensen naar het ijs. De Zwettehaven is vol schaatsers die druk bezig zijn om hun schaatsen aan te binden. Ik zoek een plekje en doe mijn schaatsen aan en mijn hoezen, zodat mijn voeten warm blijven. De oude schoenen laat ik liggen. Er liggen al bergen. Het is donker en nog een beetje onwennig. Al gauw kom ik in mijn eigen slag, wel ben ik voorzichtig. Een scheur kan het einde zijn van een mooie droom. Dan zie ik in het donker een wit doek op een bruggetje: “nog maar 200 km”. Mijn tocht is begonnen.

In het donker schaatsen is best lastig. Scheuren zijn slecht te zien en je bent niet alleen. Schaatsers die snel voorbij schieten en schaatsers die langzamer zijn. Dus opletten, steeds om je heen kijken en uitwijken als dat nodig is. In Sneek, de eerste plaats op de route, is de eerste stempelpost om negen uur.

Ook kan je er wat drinken, wat echt moet om fit te blijven. Het begint nu licht te worden en dat is wel veel fijner schaatsen. Het valt me mee hoe mijn benen zijn, niet moe of zwaar. Mijn tempo is goed en ik heb er plezier in. Kort hierna de 2e post IJlst om half tien. Dan een lang stuk naar Sloten. Op het Slotermeer waar het heel wijds is zie ik voor mij iemand rijden met felgekleurde kniebeschermers. Dat moet een vrouw zijn. Ik ga naast haar rijden en spreek haar aan. Ja, het is een vrouw en ze heet Louise. Een echte Friezin. We blijven bij elkaar en drinken wat in Sloten als we hebben gestempeld om tien over tien. Ook worden er mandarijntjes uitgedeeld. Gezamenlijk gaan we verder.

Stavoren komt in zicht, we stempelen weer om tien voor twaalf . Bij Hindelopen zien we Marijke, de vrouw van Erik, ze staat ons op te wachten met wat eten. Fijn om haar even te zien en dan weer door om kwart voor één. We rijden nog steeds gelijk op. Voor de wind ga ik stukken harder dan Louise. Met hele lange halen rij ik op mijn gemak. Een man achter mij roept: ”Dit is geen schoonrijwedstrijd.” Daar heeft hij gelijk in maar ik moet op Louise letten dat ze het bij kan houden. Workum komt in zicht en we stempelen weer om half twee. In Bolsward moeten we twee keer klunen en dat duurt erg lang. Het is een lange rij, die veel te langzaam kluunt. Het zou veel sneller kunnen als je kon passeren maar dat gaat niet. Kwart voor drie. Ook worden we opgewacht door een radioreporter. Hij vraagt hoe het gaat en wanneer we zijn gestart. Hij kijkt een beetje bedenkelijk, zo van halen jullie het wel op tijd. Daar had ik nog geen moment aan gedacht. Ik was hoe dan ook niet voorbereid op deze tocht en ik had helemaal niet uitgerekend hoe lang ik er over zou doen. Ik dacht, we zien wel. Had ik maar wat slimmer gerekend en was ik maar niet zo aardig geweest voor Louise. Harlingen is dit jaar de kluunplaats in de route. Vier minuten voor vier. We gaan maar weer in een lange rij.

Op het eind staat mijn man te wachten en hij ziet me. We vertellen dat het goed gaat, en dat we niet weten hoe lang het gaat duren en hoe ver we komen. Hij heeft ook een briefje met mijn logeeradres. Een kus en gaan. Bij het van Harinxmakanaal moeten we wachten. Louise heeft hier afgesproken met een vriend en een vriendin om mee te rijden als versterking. Het duurt en het duurt maar en ze zijn er nog niet. Bijna een uur later zijn er pas. Nu kunnen we verder naar Franeker. Daar is een feest aan de gang. De “Sterrekiekers” spelen uit volle borst. De sfeer is geweldig. Zeventien uur drie en dertig. We moeten nog wel wat eten voor we het donker ingaan. Veel kraampjes zijn uitverkocht, toch vinden we nog wat chocolademelk.

Nu komen we aan het zwaarste traject. Modder op het ijs, veel lengtescheuren en het is nu zo goed als donker. Geen mensen langs de kant, zo nu en dan een bruggetje waar je overheen moet omdat het ijs er onder niet betrouwbaar is. Mij valt het nog alles mee, ik let goed op en val niet te veel. Louise heeft het zwaar, ze valt herhaaldelijk en blijft dan liggen huilen. Wij sjorren haar dan overeind en dan gaan we weer. Zo duurt het allemaal erg lang. Een jongen die zich bij ons had aangesloten heeft het wel gehad en gaat alleen verder. Had ik dat ook maar gedaan. En het uur wachten was natuurlijk ook niet slim. Na veel vallen en opstaan komen we in Bartlehiem. Opeens zie ik Erik, hij staat aan de kant en roept: ’’Ik stop er mee.’’

Ik roep terug: ‘’ik ga door.” Het wordt er niet beter op.

De Dokkumer Ee zit vol scheuren. Er is nog een boot doorheen gevaren toen het al vroor. De schotsen zijn over elkaar heen geschoven en dat is levensgevaarlijk. Omdat het donker is gaan we op goed geluk verder. We worstelen verder en om tien uur kunnen we stempelen in Dokkum. De sfeer is daar ook bijzonder. We zitten met z’n vieren even op een bankje. Louise moet plassen. Dat is weer extra oponthoud. Nu wacht ik niet meer en ik zeg dat ik doorga. Alleen rij ik het donker in. Het is eenzaam en de vele kilometers beginnen nu te tellen. Het gaat niet meer zo soepel en het ijs is nog steeds even slecht. Achter mij komen drie rijders in een treintje en halen mij in. Het zijn Louise en haar twee helpers. Zij hangt tussenin en doet zelf niet veel. Ze passeren mij en rijden door. Ik weet niet of ze iets gezegd hebben, ik kan het mij niet herinneren. Nu ben ik weer alleen. Mijn rug lijkt gebroken maar omdat het niets uitmaakt in welke houding ik rij, ga ik gewoon door. Pijn of geen pijn, ik wil verder. Opeens zie ik iemand voor me, het is een vrouw en ze ligt voorover op het ijs. Ze praat iets onverstaanbaars en dan roept ze: rot ijs, rot ijs.

Ze heeft een lampje bij zich. Ik denk, had ik dat maar en ik rij door. Er is niemand meer langs de kant. Ik ben moederziel alleen, maar ik blijf in beweging. Plotseling hoor ik geluid en ik zie boven mij een helikopter. Ik blijf schaatsen en de helikopter gaat weer weg. Zolang je beweegt is er geen gevaar van bevriezen. Aan de kant zie ik twee mensen lopen. Ik roep ze aan en vraag of ze mijn rugzakje willen meenemen want dat is me echt te zwaar geworden. Wat later zie ik een geheime stempelpost. De man in het hokje kijkt me aan en zegt dat het moeilijk wordt om op tijd te zijn aan de finish. Het laatste stuk rij ik op mijn tandvlees maar ik blijf bewegen. De Bonkevaart komt in zicht. De helle lampen van de televisie zijn al van ver te zien. Als ik door de finish ga zoek ik naar het stempelhokje. Maar dat is al weggehaald. Ik ben vijftien minuten te laat binnen. Geen kruisje.

Er is niemand die ik ken, ik vraag aan een vreemde om mijn schaatsen uit te doen. Ik strompel naar de bus die de rijders naar de Frieslandhal brengt. Daar wordt ik goed opgevangen. Ik krijg een rugmassage. Terwijl ik op de bank lig komt Louise naar me toe. Zij heeft het gehaald, twee minuten voor twaalf waren ze binnen. Ik heb geen details gevraagd. Tot mijn verbazing vind ik mijn rugzakje terug in een berg gevonden voorwerpen. Na de massage heb ik mijn “pleegvader” gebeld. Hij komt me halen. Van mijn man geen levensteken. Niet gebeld, niet aan de finish. Achteraf hoorde ik dat hij gewoon naar huis is gereden. Op het pleegadres veel verhalen, geslapen, dit keer wel. Ik heb geen blaren en geen blauwe plekken. Alleen is er een vreemd gevoel halverwege mijn rug. Als ik

mij vooroverbuig voelt het alsof ik verlamd ben. De volgende dag met de trein naar huis. Thuis is het een groot feest. Veel bloemen, kaarten en telefoontjes. Het lijkt wel of ik de Elfstedentocht heb gewonnen. Dat ik geen kruisje heb is natuurlijk wel jammer, maar ik heb de hele tocht op mijn eigen benen op eigen kracht gereden en dat maakt me trots. Vanaf nu zal ik meer op mezelf vertrouwen want na deze Elfstedentocht is alles mogelijk als je het maar wilt.

Op zaterdag komen de meiden terug uit Meiringen. Een grote pan nasi heb ik al gemaakt. Wat is het fijn om ze te zien en verhalen te horen en te vertellen. Joke heeft de hele week in dezelfde outfit gelopen omdat ze mij haar jas had geleend. Ze hebben het gelukkig erg goed gehad met z’n vieren. Een nep elfstedenkruis wordt me opgespeld en er wordt veel gezoend. Die avond is er ook een huldiging op de ijsbaan van Hazerswoude. Op de foto sta ik tussen al die mannen. Met een heel klein gezichtje.

Elfstedentocht 1997

Jaren gaan voorbij, soms met ijs, soms zonder. Rond Hazerswoude kan je veel tochten schaatsen. Rottemeren, Nieuwkoopse plassen, de Brasem en de Reeuwijkse plassen. Als je de Nieuwkoopse Plassen twee keer rijdt dan heb je 80 km. Dat kon makkelijk in een middag. Vaak ging ik met Taeke een tocht maken van een hele dag. We hadden dezelfde slag dus gingen we lekker achter elkaar schaatsen. Dat konden we uren volhouden zonder moe te worden. Daar werd je dan een beetje high van. Soms was het ijs zo dun dat je alleen maar langs de kant kon schaatsen. Taeke had dan ijshaken en een touw rond zijn nek want je weet maar nooit.

Ook ging ik een keer met Erik op de Linge schaatsen. Het vroor die dag dat het kraakte en we gingen uitproberen welke kleding je nodig had en of het nog leuk was. Nou het was leuk, al hingen de ijspegels aan mijn col. Maar het was goed te doen. Met Aat heb ik de Molentocht in Alblasserdam gereden. Een mooie tocht met veel molens en veel mensen. En een medaille na afloop. Na de zoveelste medaille gingen we gewoon schaatsen voor de kilometers; dat was wel zo eenvoudig. Met Taeke ben ik naar de Weerribben geweest. De tocht met de auto was al een tocht op zich. Het was daar prachtig met goed ijs en weinig mensen. Zo genoot ik van al die tochten en dacht niet meer aan een Elfstedentocht. Tot 1996. Het vroor een periode achter elkaar en in Friesland waren ze druk in de weer om het hele parcours in orde te maken. Het had in het begin erg hard gewaaid zodat er wakken waren die maar niet dicht vroren. Veel mensen zeiden dat het best had gekund maar het Elfstedenbestuur durfde het niet aan.

Ik had veel met Taeke geschaatst en we hadden in Woerden een mijnwerkerslamp gekocht die je op je hoofd kon dragen. We waren er klaar voor maar het ging niet door.

Eind 1996 kwam er een flinke vorstperiode en op tweede kerstdag ging ik voor het eerst schaatsen met Hedwig en een groepje uit Koudekerk op de Ankeveense Plassen. Daar was het ijs al betrouwbaar zo tussen de bossen. Daarna hadden we Minco’s moeder op het kerstdiner.

Het bleef vriezen en omdat het vakantie was in mijn schoonheidsinstituut kon ik iedere dag gaan schaatsen. Minco bleef thuis voor het installeren van een pinautomaat. Op de Rotte draaide ik mijn rondjes van tien km. Na ieder rondje, tijd opnemen, een reepje en weer gaan. Er was een harde snijdende wind, daardoor kon ik mijn kleding en mijn benen testen.

Helemaal alleen rijden was precies wat ik wilde. Eén dag was de vorst wat minder daarna vroor het weer keihard. Al die dagen schaatste ik en at borden vol pasta en ik voelde me sterk. Op donderdag om elf uur kwam het grote nieuws

‘It giet oan’ 4 januari 1997.

Ik had al naar Tineke de Vries gebeld voor een slaapplaats. Zij woont met Piet in een oud bankgebouw in Leeuwarden.

Dat gebouw is omgetoverd tot een schoonheidsinstituut met de cabines in de oude bankkluizen. En Piet heeft er zijn fitnesszalen. Minco rijdt ons met de auto naar Friesland. Onderweg kopen we een heldere motorbril voor als het donker wordt op het laatste stuk van de tocht. In Leeuwarden worden we hartelijk ontvangen. We krijgen een voedzame maaltijd en veel tips van Piet, die heel veel ervaring heeft met schaatsers en fietsers. En dan op tijd naar bed.

We horen van de straat vaag het lawaai van de feestvierders terwijl wij lekker tegen elkaar aan liggen in de kluis. Met apparatuur en massagebanken om ons heen. Ik slaap als een roos. Vroeg gewekt, aangekleed en een heel groot bord pasta weggewerkt.

Daarna ben ik door Piet en Minco naar de startplaats gebracht. In de kooi dezelfde mannen alleen wat ouder. Om 7.25 uur mogen we er uit. Op een drafje loop ik de 1900 meter naar de Bonkevaart. Minco en Piet zwaaien me uit. Op de Bonke zitten overal rijders hun schaatsen aan te doen. Ik zoek een plekje, schoenen uit, schaatsen aan, niet te strak, niet te los. Dan de beschermhoezen tegen koude voeten. De schoenen laat ik liggen.

Nu goed opletten. Het is donker en moeilijk te zien waar de scheuren zijn. Schaatsers schieten voorbij en ik haal andere schaatsers in. Van alle kanten kan het gevaar komen. Dus geconcentreerd blijven en je niet gek laten maken. Je eigen race rijden en alleen op jezelf vertrouwen. Een keer flink vallen en het is over en uit. Weg mooie droom. Sneek is de eerste stempelpost. Negen uur. Er moet drie keer gekluund worden. Ik drink wat warms en ga door. Het is nu al licht en dat rijdt beter.

Dit stuk is voor de wind en daar wordt je niet moe van. IJlst is niet zo ver, gestempeld om half tien. Nog steeds voor de wind naar Sloten over het Slotermeer. Tien over tien. Het gaat nog steeds makkelijk. Stavoren ken ik nog van de vorige tocht. Tien voor twaalf. Hier was ik met Louise. Nu ben ik alleen en dat is veel beter. Bij Stavoren maakt de route een knik naar het noorden. Dat wordt dus tot aan Dokkum tegen de wind in schaatsen. Het is windkracht vijf en de temperatuur is min vijf graden. De gevoelstemperatuur is dan min twintig graden. Ik ben blij dat ik zoveel geschaatst heb tegen de wind in.

Het is een speciale techniek, een korte slag, je lichaamsgewicht gebruiken door je schouder er in te gooien. Het ziet er een beetje hoekig uit maar het is effectief.

Het is gekkenwerk om nu alleen te schaatsen. Ik zoek een goede waaier uit en sluit aan. Het zijn allemaal mannen. Het is zaak om in dezelfde slag te schaatsen en zo nu en dan ook op kop te rijden. Zolang je meegaat hoor je erbij en je moet vooral niet bang zijn. Zo schiet het lekker op en kan ik het goed volhouden. Bij Hindelopen weer stempelen. Kwart voor één. Dan weer door. Een groepje uitzoeken, aansluiten, erbij blijven en goed opletten. Na een tijdje er uit stappen, even bijkomen en weer door. Ik ben alleen, sluit me bij niemand aan en praat met niemand. Nu moet ik na zoveel drinken nodig plassen. Ik vraag aan de mensen aan de kant waar een toilet is. Een Friese vrouw zegt, kom maar mee. In haar huis aan de vaart ga ik naar het toilet. Dat is voor vrouwen knap lastig. Alles moet uit. Daar heb ik wat op gevonden. Een elastiek aan mijn schaatsbroek zodat ik de broek weer op kan hijsen zonder al mijn truien uit te doen.

Dat lucht op. Nu weer verder. De wind is nog steeds sterk en ik sluit me aan bij een groepje. Na een tijdje laat ik mij eruit zakken en doe het even rustig aan en dan pak ik de volgende groep. Zo komt Workum in zicht, stempelen om twaalf uur één en veertig. Hier staat mijn fanclub me op te wachten, die met de trein de hele dag door Friesland reisde. Minco, Ria, Kees, Tineke en haar dochter en schoonzoon. Eerst een dikke kus voor Minco, dan de verhalen. Wat eten en drinken terwijl Ria alles filmt. Ze ziet er prachtig uit in een roze bontjas en bont om haar hoofd. Ze kan zo bij de televisie. We spreken af elkaar weer te zien in Franeker en ik ga weer door.

Mijn benen zijn goed en ik heb het niet te warm of te koud. In Bolsward moet er weer gekluund worden. Tien over twee. Het is een tunnel van vijftig meter. Met klunen niet gaan rennen maar wel doorstappen. Het wordt weer tijd voor een plasstop. Als ik naar een toilet vraag aan de mensen op de kant neemt een Friese vrouw mij mee naar een groot huis aan de vaart. Na het kleine kamertje krijg ik een kop erwtensoep aangeboden.

In de grote voorkamer bij het raam zit ik daar met schaatsen aan en beschermers op het tapijt in een luie stoel en zie ik de stoet schaatsers langskomen. Wat een weelde. Helemaal opgefrist weer het ijs op. De wind is nog steeds sterk. Ik krijg last van mijn maag, gelukkig zijn mijn benen nog goed. Waarschijnlijk de erwtensoep.

In Harlingen drie uur drie en twintig is er weer een kluunplaats. Ik bedenk dat ik de vorige tocht daar een uur heb staan wachten, samen met Louise, op twee mensen die ik niet kende en daardoor zoveel tijd verloor dat ik vijftien minuten te laat was bij de finish. Dat gaat nu niet gebeuren. Dus blik op oneindig en gaan. In Franeker is het één groot feest. De feestband gaat weer lekker te keer. De mensen zingen en juichen. De sfeer is fantastisch. Dan zie ik opeens mijn kinderen. Jeroen, Walter en Lies. Ze komen op me af en omhelzen mij. Wat een verrassing dat ze hier zijn en dat ze me hebben gevonden. Hoeveel uur staan ze hier al in de ijzige kou. Er worden foto’s gemaakt en we voelen ons heel erg verbonden. Nu moet ik weer verder en zij gaan met de trein de lange reis terug naar Hazerswoude.

Eerst stempelen. Tien voor vijf en dan mijn clubje opzoeken. Ja, ze zijn er, en dat geeft me een warm gevoel. Eerst een kus van Minco. Dan word ik gecontroleerd of ik nog fit ben en ik wordt goedgekeurd. Van Peter krijg ik zijn sjaal want de siliconen borsten willen niet meer warm worden. Ook krijg ik nu de mijnwerkerslamp op mijn hoofd en een heldere motorbril voor in het donker. “Een klap op de kont, en gaan.” zegt Minco, en dat doe ik.

Het is nu al snel donker. De wind is hard en koud. Toch kom ik goed vooruit. Veel schaatsers ga ik voorbij.

Ik sluit aan bij ver- schillende groepjes en dan gaat het hard. Dat is echt link want in het donker zie je haast niets. Ik neem een groot risico dat ik genadeloos val. Maar ik besef dat dit de enige manier is om op tijd aan te komen. Mijn lamp is al ter ziele want door de bittere kou is de batterij helemaal leeg gelopen. Dan maar zonder. Ik blijf schaatsen en ik voel me sterk. Ook hier moet er gekluund worden over houten steile bruggetjes. Ook hier lieve mensen met warm water en mandarijntjes.

Eerder dan verwacht komt het knooppunt Bartlehiem er aan. Goed opletten want er zijn daar ook schaatsers op de terugweg. De Dokkumer Ee is beter dan elf jaar geleden maar het is wel net zo donker. En de scheuren zijn er ook. En vergeet de ijzige wind niet.

Dokkum is voor mij een bijzondere plaats. elf jaar geleden zat ik daar op een bankje even bij te komen. Nu ben ik fit en wil ik door. Stempelen vijf voor negen en dan de terugtocht over de Dokkumer Ee. Dit stuk met de wind in de rug. Dat gaat lekker. Oppassen dat ik niet te hard ga want ik ben nachtblind en dan reageer ik te laat op mogelijke scheuren. Ook nu een geheime stempelpost. En dan het laatste stuk over de Oudkerkstervaart en de Murk naar Leeuwarden. Van veraf zijn de lichten al te zien van de Televisie op de Bonkenervaart.

Ik moet nog een keer schuin naar links. Het is lastig om de baan goed te zien. Voor de wind rij ik eigenlijk te hard. En daar gebeurt het, ik rij in volle vaart de kant in.

Ik val voorover op mijn kin met mijn armen vooruit. Het is een enorme klap. Ik voel voorzichtig of ik alles nog kan bewegen. Mijn lamp is losgeschoten van mijn hoofd en nijdig smijt ik hem weg.

Dan voel ik aan mijn kin. Veel bloed. Ik plak er een tissue op en trek mijn kol er overheen. Dan ga ik verder. Ik kan de lichten nu goed zien. Daar is de finish. Ik ga er overheen. Ik ben er. Ik heb het gehaald. Nu wel praktisch blijven. Eerst stempelen: twintig voor elf. De euforie blijft uit. Geen dansje, niet op mijn knieën, geen geschreeuw. Ik zie nog geen bekenden. Daarom ga ik op zoek naar de EHBO.

Ik heb mijn schaatsen nog aan. Daar binnen is een vrouwelijk arts uit Leiden. Zij hecht mijn kin en doet er een pleister op. We vinden het wel leuk dat we uit dezelfde regio komen dat schept een band. Dan ga ik op zoek naar mijn fanclub. Waar zijn ze? Dan maar terug naar de finish. En daar vind ik mijn Minco en alle lieve vrienden terug. Ik krijg een deken om en ze doen mijn schaatsen uit. Ik word helemaal vertroeteld. Terwijl ik eigenlijk niet zo moe ben en alles goed kan overzien. Deze tocht heb ik niet geleden. Het was goed voorbereid en alles ging zo als ik het bedacht had. Geen blaren, geen blauwe plekken, zelfs geen spierpijn. Ook niet de andere dag.

Misschien was mijn prestatie elf jaar geleden wel groter. Toen heb ik afgezien op het laatste stuk en alleen op wilskracht heb ik de finish gehaald. Deze twee tochten zijn allebei mooie herinneringen die nu niet meer verloren kunnen gaan.

Epiloog

Van alles wat ik in mijn leven heb meegemaakt is mijn Elfstedentocht heel belangrijk geweest in de keuzes die ik daarna gemaakt heb. Dat ik nu zo ontzettend gelukkig ben heeft er heel veel mee te maken. Na de Elfstedentocht was ik nergens meer bang voor. Ik liet mijn gevoel toe zodat ik de juiste beslissingen kon nemen. Dat heeft mijn verdere leven bepaald. Het kopen van een groot huis. Het opzetten van het schoonheidsinstituut. Het realiseren van een verbouwing als aannemer, met geen enkele ervaring op dat gebied, alleen met mijn creativiteit en gevoel. De durf om er een Japanse sfeer aan te geven. Het volgen van een Shiatsu opleiding midden in de verbouwing. Het is allemaal gelukt. Ook publiciteit is een vak apart. Het instituut stond drie keer in het tijdschrift Nouveau en in vele andere publicaties. Het succes was er. Een reis naar Japan samen met Jeroen, op uitnodiging van Shiseido. Privé ging het niet zo goed. Hoe meer succes ik had hoe minder mijn privé leven voorstelde. Ik besloot uiteindelijk om ons huwelijk te beëindigen. Na een borstamputatie en tijd om weer bij mezelf te komen is het allemaal goed gekomen. Tot 1997 dacht ik nooit meer een kans te krijgen om weer een Elfstedentocht te rijden. Het is toch gebeurd.

Delft, 1 november 2018

Laat een reactie achter